Past. Dobbeleijnstraat 20-22
Volgens overlevering is deze langgevelboerderij in een week of zes herbouwd, nadat de hoeve in 1883 is afgebrand door blikseminslag. De oorspronkelijke boerderij heeft waarschijnlijk dichter bij de Dommel gestaan. Door het mogelijke overstromingsgevaar is besloten om de nieuwe boerderij op enige afstand van de rivier te bouwen. Naast de boerderij staat een bakhuisje uit 1915, dat tot in de jaren zestig als zodanig wordt gebruikt: op zaterdag wordt er brood voor de hele week gebakken, op maandag wordt er de was gedaan en tussentijds wordt het ook nog gebruikt als plee.
Nadat de boerderij in 1883 is afgebrand, zit de schrik voor brand er goed in. Het verhaal gaat dat de bewoners Van der Vleuten een hele nacht hebben gewaakt toen er een vonk uit het open vuur op de vacht van de kat terechtkwam, de kat er vandoor ging en onvindbaar bleef.
Het middelste gedeelte van de boerderij wordt dan gebruikt als koeienstal met daarboven de schelft, waar het hooi wordt opgeslagen. Aan de linkerzijde is de schuur voor het graan. Een houten schop, waar onder andere de hoogkar en de ploeg zijn opgeslagen, vormt het einde van de boerderij. Het gebouw is enkel-steens. Er is geen cement gebruikt, van binnen is het afgesmeerd met een soort kalk. Het bakhuisje wordt gebouwd in 1915, samen met een paardenstal en enkele varkenskooien. De totale kosten van de bouw zijn bedragen van ruim 130 gulden. Het gebouwtje is aan de voorkant van de boerderij geplaatst.
De zes kinderen van Evert en Catharina van der Vleuten, waarvan er één directeur van de boterfabriek wordt, blijven allen ongehuwd, op Dien na die met Knilles Quinten trouwt. Hun zoon Jan verhuist in 1948 met zijn gezin naar de boerderij om het boerenbedrijf voort te zetten. Op dat moment bestaat het bedrijf uit een drietal koeien, een paard en wat varkens. Jan Quinten besteedt zijn tijd dan ook aan andere zaken. Zijn hoofdberoep is zaakvoerder van de CAV, de Coöperatieve Aan- en Verkoopvereniging, beter bekend als het pakhuis. Ook beheert Jan jarenlang de Eierbond.
In 1978 wordt de boerderij gesplitst. De stal en de schuur worden verbouwd voor een zoon van Jan. In het voorste deel blijft de rest van het gezin wonen.
Het middelste gedeelte van de boerderij wordt dan gebruikt als koeienstal met daarboven de schelft, waar het hooi wordt opgeslagen. Aan de linkerzijde is de schuur voor het graan. Een houten schop, waar onder andere de hoogkar en de ploeg zijn opgeslagen, vormt het einde van de boerderij. Het gebouw is enkel-steens. Er is geen cement gebruikt, van binnen is het afgesmeerd met een soort kalk. Het bakhuisje wordt gebouwd in 1915, samen met een paardenstal en enkele varkenskooien. De totale kosten van de bouw zijn bedragen van ruim 130 gulden. Het gebouwtje is aan de voorkant van de boerderij geplaatst.
De zes kinderen van Evert en Catharina van der Vleuten, waarvan er één directeur van de boterfabriek wordt, blijven allen ongehuwd, op Dien na die met Knilles Quinten trouwt. Hun zoon Jan verhuist in 1948 met zijn gezin naar de boerderij om het boerenbedrijf voort te zetten. Op dat moment bestaat het bedrijf uit een drietal koeien, een paard en wat varkens. Jan Quinten besteedt zijn tijd dan ook aan andere zaken. Zijn hoofdberoep is zaakvoerder van de CAV, de Coöperatieve Aan- en Verkoopvereniging, beter bekend als het pakhuis. Ook beheert Jan jarenlang de Eierbond.
In 1978 wordt de boerderij gesplitst. De stal en de schuur worden verbouwd voor een zoon van Jan. In het voorste deel blijft de rest van het gezin wonen.
- Boerderijbeschrijvingen. Stichting Kèk Liemt,1998.